20e eeuw - Volkslied

De periode van de 20e eeuw is onderverdeeld in Volkslied en Poplied.
In de opdrachten 14 t/m 16 komt het Volkslied aan bod, verdeeld over 3 onderdelen:

1) Inleiding
2) Revue- of Cabaretlied

3) Smartlap of Levenslied

INLEIDING

Begin 20e eeuw:
In het begin van de 20e eeuw stonden in het volkslied nog steeds de nationalistische ideeën centraal.
In de twintiger jaren was er nog een opleving van de volksmuziek in de jeugdbeweging.
De volksmuziek moest dienen als tegenwicht voor de jongerencultuur uit Amerika, waarin vooral beweging en ritme centraal stonden. Het lukte echter niet om door te breken.
In plaats van het oude volkslied kwam er wel een bloeitijdperk van het Nederlandstalige lied in de jaren '20 tot '50 via radio en orkestjes. Er ontstond amusementsmuziek voor een zo groot mogelijk publiek. 

Tweede Wereldoorlog:
In de Tweede Wereldoorlog waren Engelstalige liedjes verboden, dus het zingen van Nederlandstalige liedjes en het actief musiceren nam toe, mede door de toegenomen verkoop van bladmuziek. De nationalistische gevoelens speelden weer een grote rol, ook in de liedjes. Voor de Tweede Wereldoorlog stonden radio- en plaatopnames nog in dienst van het optreden, maar na WOII lag het accent meer op de platenverkoop.  

Jaren '50 en '60:
De radio, grammofoon, televisie en commercieel entertainment maakten uiteindelijk een eind
aan het zingen in de huiselijke kring en de zwervende liedjeszanger.
Maar in de jaren '50 werd wel begonnen met de aanleg van het Nederlands Volksliedarchief.
De liedjeszanger verplaatste zich eerst naar toneel of cabaret, en maakte cabaret- of revueliedjes.
En daarna verplaatste hij zich naar de media om mensen te amuseren met luchtige levensliedjes, ook wel smartlappen genoemd.
Het volk zong zelf niet echt meer mee. Slechts de via de radio bekende amusementsliedjes (evergreens) werden nog wel nagezongen.
De muziek werd steeds meer een individuele bezigheid.
Door de techniek werd het hoofddoel de massale verkoop en reproductie van liedjes, zoals bij de meeste tophits het geval is. En door toenemende afzet werden nieuwe bronnen aangeboord, zoals uit het buitenland vertaalde teksten en genres met allerlei variaties. Een kleine tegenbeweging daarin is de ‘folk' in popmuziek, of het levenslied.  


Jaren '70 tot nu:
In de jaren '70 en '80 was een plotselinge kleine opleving te zien van de belangstelling voor oude volksliedjes. Er ontstonden een aantal volksmuziekgroepjes die probeerden de bijna verdwenen ‘volkscultuur' op te tekenen. ‘Het Kliekske' van H. de Wit en A. Doornbosch met bijvoorbeeld het radioprogramma ‘Onder de groene linde'.

Deze opleving was maar van korte duur, want de markt ging zich steeds verder richten op de huidige jongerencultuur en popmuziekstijlen, waarin ook wel Nederlandse elementen te vinden zijn.
De grootste hits uit het einde van de jaren zestig en begin jaren zeventig waren levensliederen en smartlappen en ze werden in tegenstelling tot vroeger gezongen in alle lagen van de bevolking.
De belangrijkste vertegenwoordiger van de smartlap of het levenslied was de Zangeres zonder Naam.
Maar nu nog steeds zijn zangers van levensliederen heel populair. Er worden ook steeds meer smartlappenfestivals georganiseerd en iedere kleinkunstenaar heeft wel een paar levensliederen op zijn repertoire staan.  

Opdracht 14:

Noem twee levensliedzangers, die op dit moment bekend zijn. Geef bij de naam ook een titel van één van hun liedjes.

Op de volgende pagina's volgen twee voorbeelden van liederen, de horen bij het volkslied in de 20e eeuw:

1) Revue- of cabaretlied 'De kleine man': opdracht 15
2) Smartlap of levenslied 'De vlieger': opdracht 16

Of ga terug naar:
- 20 eeuw- Algemene inleiding